Op 11 december vond op de Universiteit Utrecht een symposium plaats over seksuele autonomie en assertiviteit. Dit is een onderwerp waar veel theoretisch over te zeggen valt, maar dat ook allerlei praktische consequenties heeft. Het was een erg interessante bijeenkomst die veel meer aandacht had verdiend dan van de 30 mensen die erbij waren. Ik ben zelf in ieder geval blij dat ik erbij kon zijn. In dit verslag doe ik geen recht aan de diepgang en veelzijdigheid van de presentaties en discussie, maar geef ik een impressie van wat er besproken is, gekleurd door mijn eigen interesses en denkbeelden.
Conceptuele plaatsbepaling
Autonomie, assertiviteit, ‘agency’ (waarvoor ik geen goede Nederlandse vertaling weet), het zijn termen die goed passen binnen het moderne, neo-liberale paradigma. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven, inclusief hun seksualiteit. Zo wil de overheid het ons in ieder geval doen geloven. Autonomie is echter niet gelijkelijk verdeeld tussen de mensen. Zoals George Orwell beschreef: “Alle dieren zijn gelijk, maar sommige zijn meer gelijk dan andere”. De dubbele moraal die geldt voor mannen en vrouwen is daar een voorbeeld van. Meiden moeten sexy zijn, maar niet (te) seksueel. Van jongens wordt juist verwacht dat ze seksueel zijn, maar niet seksueel agressief. Voor beide seksen zijn deze verwachtingen lastig te balanceren, maar aan jongens wordt in ieder geval meer agency toegeschreven dan aan meiden.
Peggy Emmerink, die het symposium heeft georganiseerd, doet onderzoek naar dubbele moraal en welke gevolgen dat kan hebben voor zowel jongens als meiden. In een van haar studies onderzocht zij een model waarin een sterkere dubbele moraal zou zijn gerelateerd aan positieve en negatieve gevoelens via onder meer autonomie. Bij meiden bleek dit model min of meer bruikbaar, maar bij jongens was dat totaal niet het geval. We hebben blijkbaar nog geen theoretisch kader om de impact te begrijpen van dubbele moraal bij jongens.
Goed en/of fout: de morele dimensie
De eerder genoemde verwachting voor meisjes, dat zij sexy moeten zijn, maar niet (te) seksueel doet denken aan het maagd-slet-continuüm. Het deugt niet als een meisje openlijk seksueel actief is, maar al te maagdelijk is ook niet goed. Een beetje als in de ‘charmed circle’ van Gayle Rubin (Thinking Sex, uit 1984, een tekst die iedereen met interesse in seks en samenleving gelezen moet hebben): Zit je erin, dan hoor je erbij, zo niet, dan deug je niet. Agency zou je volgens spreekster Lainay Y. Bay-Cheng kunnen zien als een nieuwe dimensie daarbij, wat resulteert in een matrix. Je krijgt dan het onderscheid tussen de vrouwen voor wie hun seksuele onthouding een positieve keuze is en de zielige gevallen die het overkomt. Ook aan de seksueel actieve zijde van het continuüm is er het onderscheid tussen degenen die hun seksualiteit gebruiken als zelfexpressie en degenen voor wie het geen zelfbewuste keuze is en daarom alleen maar smerig worden gevonden.
Gebrek aan agency is datgene wat als het meest afkeurenswaardig wordt gezien. De nadruk ligt hierbij op het individu met de allerindividueelste expressie van haar allerindividueelste emotie (naar Willem Kloos). Maar juist dan voldoet het gedrag aan culturele patronen. Het gaat erom in hoeverre het iemand lukt om op anderen over te brengen dat men authentiek is in de keuze die men maakt op het maagd-slet-continuüm. Je wilt immers niet voor zielig of smerig worden aangezien. Een van de manieren om ‘boven de lijn’ te blijven is door anderen eronder te duwen, het zogenaamde ‘slut-shaming’, vaak gericht op degenen die al in maatschappelijk kwetsbare posities zitten. Maar zelfs boven de lijn ben je niet gevrijwaard van kritiek. De schaamteloosheid van expressie van seksualiteit en de naïviteit ervan om je te bewaren voor de ware worden ook bekritiseerd of belachelijk gemaakt. Alle vrouwen zitten gevangen in de matrix.
Wat kunnen we ermee in seksuele opvoeding?
Is er een samenleving denkbaar waarin we geen onderscheid meer maken tussen moreel goed en fout als het gaat om seksuele expressie? Men wordt immers afgewezen op iets waar geen mens kwaad mee wordt gedaan. Misschien is het in de Verenigde Staten, waar Bay-Cheng vandaan komt, gebruikelijker dan in Nederland om vrouwelijke seksualiteit op het maagd-slet-continuüm te interpreteren, maar ook hier gebeurt dat. Het is niet gemakkelijk om jongeren te leren om op een andere manier te denken. Wanneer je de aandacht vestigt op het onderscheid tussen de seksueel actieven en onthouders en op het onderscheid tussen degenen die wel of geen agency laten blijken, dan worden deze onderscheiden bekrachtigd, ook al worden ze in woord bestreden.
Marianne Cense gaf in haar presentatie twee belangrijke aandachtspunten als het gaat over agency. Ten eerste geeft autonomie verantwoordelijkheid. Dit kan een zware last zijn, terwijl er tegelijkertijd weinig begrip is voor de sociale werkelijkheden van jongeren. Jonge mensen maken niet altijd de ‘juiste’ keuzes als het om seksualiteit gaat, maar ‘seksuele gezondheid’ is voor jongeren niet per se het belangrijkste criterium waarop zij hun eigen en elkaars keuzes beoordelen. Bovendien moet er ook ruimte zijn om te experimenteren en daarbij fouten te maken.
Ten tweede wordt een valse dichotomie geschetst tussen degenen die wel en hen die niet vrij zijn. Vrijheid wordt echter altijd beperkt door de sociale bindingen die het individu aangaat. Er moet ruimte gemaakt worden voor andere vertogen en vormen van agency. Bijvoorbeeld geldt dit voor een jonge homoseksueel is bij wiens familie seksualiteit onbespreekbaar is. Moet hij open zijn over zijn seksuele oriëntatie? Coming out wordt vaak gezien als noodzakelijke stap in de ontwikkeling van een positieve homoseksuele identiteit, maar dat hoeft helemaal niet voor iedereen te gelden. Een veel minder individualistisch mensbeeld is wenselijk om beter recht te kunnen doen aan diversiteit in seksuele wensen en leefstijlen.
Grenzen aan de autonomie: seksueel geweld
Seksuele autonomie wordt op zijn minst begrensd door de autonomie van anderen. Bill Flack vertelde over zijn werk op het gebied van seksueel geweld onder studenten. Tussen de 15 en 20% van de meiden maakt in hun studieloopbaan een verkrachting of poging daartoe mee. In verreweg de meeste gevallen is de dader een bekende van het slachtoffer. Meestal wordt de dader niet vervolgd en nog veel minder worden er veroordeeld. Vaak wordt daarbij gewezen op de agency van het slachtoffer zelf. Vrouwen zouden risicovolle situaties moeten vermijden, ze moeten verstandig zijn en consistent. Bovendien is het aan hen om duidelijk te maken dat ze geen seks willen. Ook slachtoffers praten wat er is gebeurd af en toe goed met dit soort argumenten of ze leggen er de nadruk op dat ze er veel van hebben geleerd. Dit is een manier om agency terug te claimen, maar laat tegelijkertijd de dader wel gemakkelijk wegkomen.
In Nederland hebben we geen duidelijk zicht op hoeveel seksueel geweld voorkomt onder studenten. Wij hebben geen campussen zoals in de Verenigde Staten, maar ook hier hebben studenten voortdurend contact met andere studenten, dus het lijkt onwaarschijnlijk dat de cijfers hier veel gunstiger zouden zijn. Het is nodig om hier duidelijkheid over te krijgen, omdat universiteiten dan wellicht meer geneigd zijn om zelf ook beleid op te stellen. In de Verenigde Staten bestaan universiteitscommissies met docenten, staf en studenten om te beoordelen of iemand daadwerkelijk schuldig is aan het plegen van seksueel geweld. Hier is de kans op een ‘veroordeling’ groter dan in het juridische systeem, maar de ergste straf die opgelegd kan worden is om een student van de universiteit te sturen. Dat ook in Nederland meer kennis over dit onderwerp en beleid nodig is, heeft natuurlijk weinig meer te maken met seksuele autonomie, maar is belangrijk genoeg om niet onvermeld te laten.
No comments yet.